Ko Droogers |
|
|||||||||||||||||
|
Krantenartikel Onze Banier Uit een dagboekOp 1 Juni 1944 werden we gekeurd voor Japan. Een grote groep van 200 Hollanders en 1050 Engelsen. 't Was een oude vrachtboot, waarop we 27 Juni d.a.v. werden ingescheept, tegelijk met een lading bauxiet, aluminium en erts. In drie rijen lagen we naast elkaar, boven en beneden, terwijl ook bij de twee trappen alles vol lag. Nog diezelfde dag vertrok de boot uit de haven, maar nauwelijks buitengaats gingen we al weer voor anker: 7 dagen lang. 's Nachts vooral was het erg warm met zoveel mensen. Lang uit liggen konden we niet; we zaten maar wat met opgetrokken knieën en trachtten ons af en toe een andere houding te geven. Eindelijk voeren we. Als we overdag op het dek mochten, wisten we ons nog niet te bergen voor de hitte. We gingen vaak maar gauw weer naar binnen en probeerden ons wat koelte toe te wuiven met een carton. Eten deden we bijna niet; we hadden eigenlijk alleen maar dorst en dan was de thee, die de Jappen ons gaven ook nog niet zoet, maar zout. Wat waren we blij als we, tijdens een regenbui, aan dek wat water konden opvangen! Door de warmte raakten we al gauw onder de uitslag: “rode hond” en “apepokken”. De lijders moesten van de dokter boven aan 't dek liggen, overdag in de brandende zon; later werd het “hospitaal” met een zeil overdekt. Nadat we Singapore aangedaan hadden, werden we geëscorteerd door een paar torpedojagers, want we voeren toen in een convooi van 12 schepen. De W.C.'s aan boord waren een paar grote, open kisten; uit 't midden van de bodem was een plank weggenomen. Ze hingen aan touwen buiten boord van het schip. Als je d'r ingeklommen was, ging je op je huren zitten en dan plofte, wat je kwijt wou in zee. Dag in dag uit ging dat leven zo. Van geallieerde vliegtuigen of oorlogsschepen was niets te bespeuren. Er kwamen langzamerhand meer en ernstiger zieken. Velen kregen dikke benen van de beri-beri, anderen hadden dysenterie en scheurbuik. Een paar begonnen te malen. Een Engelsman stapte aan de verkeerde kant uit de kist en plofte in zee; hij bleek krankzinnig te zijn. De eerste stierf; de tweede en derde; spoedig meer. De eersten werden in een kist gelegd en in een bootje aan wal gebracht; later al niet meer; ze werden in lege rijstzakken gestopt, een halve zak bauxiet werd er opgebonden en zo werden ze over boord gezet. Soms lukte 't mij een ogenblik ongestoord in een bijbeltje te lezen van een van mijn makkers. “Verblijdt u in de hoop, zijt geduldig in de verdrukkingen”; wat spraken zulke teksten dan tot je. We kwamen langzamerhand op een gevaarlijk traject. Allemaal moesten we thans in het ruim; alleen de koks en een paar anderen mochten boven aan dek blijven. We praatten er over, wat te doen als er wat gebeurt. Zo gauw mogelijk naar boven, springen en dan in schuin achterwaartse richting zwemmen, anders word je meegezogen door het schip. 't Was 21 September. Kwart voor elf. Juist hadden we ons soepje naar binnen gewerkt, toen er een groep geallieerde vliegtuigen boven de schepen verscheen. Onmiddellijk begonnen ze te mitrailleren en al gauw vielen ook een paar bommen. We grepen direct naar onze zwemvesten. Doodsbenauwd drukten de meesten zich tegen de wand aan. Boem! Een voltreffer? Water vermengd met bauxiet spoot het ruim binnen. Bijna iedereern bleef liggen. Gesproken werd er niet. Ieder was van z'n eigen gedachten vervuld. Door een vreemde ingeving gedreven ging ik op de trap toe, waarlangs nog enkelen meer naar boven klimmen. Toen ik aan dek was, had het mitrailleren opgehouden. Ik zag tientallen mannen in 't water spartelen en toen ik bij de reling kwam, merkte ik, dat het water nog slechts een meter beneden het dek stond. Het schip was zinkende. Ik sprong, zonder me te bedenken, over boord. Een 15 à 20 meter had ik misschien gezwommen toen ik een vlot bereikte, waar reeds enkele Hollanders aanhingen. Ik keek om me heen.... ons schip was in de diepte verdwenen.... en dat met nog zoveel mensen er in! Toen de vliegtuigen nagenoeg het hele convooi tot zinken hadden gebracht, verdwenen ze. En zo zaten wij dan, met vier man, op ons vlot. Overal balken, planken en kisten op het water. Er zwommen ratten en kakkerlakken rond en een paar varkens. Verscheidene dode Engelsen dreven er en nog heir en daar drenkelingen, die het hoofd boven water poogden te houden. De torpedojagers, die ons hadden begeleid en niet in de grond geboord waren, kwamen thans de drenkelingen oppikken. Eerst de Jappen, later ook nog een paar Engelsen en Hollanders. Dan verdwenen ze. Wij bleven op ons vlot achter. Wat moesten we? We trachtten met een paar plankjes naar de kust te roeien, waarvan we misschien een drie Km verwijderd waren. Het vlot dreigde het te begeven. Tenslotte hadden we allen nog maar een balk, half onder water. Eindelijk kwamen een paar Japanse vissersbootjes die ons opnamen. Er werden nog enkelen opgepikt. 200 Meter van de kust verschenen plotseling nog eens weer vliegtuigen en begonnen te mitrailleren. Zagen ze dan niet, dat er ook blanken bij waren? Zaterdagmiddag 23 September voeren we de baai van Manilla binnen. Even later hadden we weer vast grond onder de voeten. Op de pier werd appel gehouden. 211 Man! Dit aantal was dan door de vissersschuiten opgepikt. Door de torpedojagers werden nog enkelen gered. Alles met mekaar nog geen 300 overlevenden van de 1250 man, die aan boord waren gegaan. Hoe kwam het, dat ik het ruim net op tijd verliet en naar boven, aan dek kwam op het juiste moment? Ik weet het niet. 't Was of ik bij de hand werd genomen en naar boven werd geleid. Wonderlijk! God had mij gered! |
|||||||||||||||||
Stuur je reakties naar: jaap |